-
1 garantir
garantir [gaarãtier]〈 werkwoord〉1 borg staan voor ⇒ waarborgen, instaan voor, vrijwaren3 verzekeren ⇒ garanderen, beloven♦voorbeelden:v1) instaan (voor), waarborgen2) verzekeren, garanderen3) beloven -
2 répondre
répondre [reepõdr]♦voorbeelden:répondre à une invitation • gehoor geven aan een uitnodigingle chien répond au nom de Victor • de hond luistert naar de naam Victorrépondre au téléphone • de telefoon aannemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v4) reageren -
3 se porter garant de
se porter garant deinstaan voor, zich garant stellen voor————————se porter garant de -
4 cautionner
cautionner [koosjonnee]〈 werkwoord〉1 borg staan voor ⇒ dekken, instaan voor2 (onder)steunen ⇒ goedkeuren, dekken, staan achter -
5 garant
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский